Vooral maïs

Er kwam een vriendje spelen en eten na schooltijd. Woorden van onafscheidelijkheid gingen heen en weer tussen de autootjes en het speelgoedservies: Het is echt leuk, hé, dat we straks samen gaan eten?/ Ja! / Kom je dan eens bij mij logeren? / Ja! Het is lang geleden dat ik hier was. / Ja! Je moet vaker komen.

Geheel onvoorwaardelijk was het echter niet: Die doos mag niet stuk. Goed dat je die niet stuk gaat maken? / Okay. / Anders mag je niet meer komen spelen. / Okay. De doos ging aan de kant. De vriendjes gingen aan tafel, zaten tegenover elkaar. De maïs was het lekkerst. Roerend eens. Hun vingers en lippen glimmend en nat van smakelijk en olie. Mag ik nog?

Wij volgden zwijgend hun conversatie, probeerden ook het één en ander boven water te krijgen. Is jullie hond nog weggelopen? / Ja, maar hij is niet overgereid. / Oef! Wat goed dat hij niet is overreden. / Nee, hij is niet overgereid. / Oké. / Is er nog maïs? / Heeft de juf vandaag een boek voorgelezen? / Nee. / Vinden jullie niet dat er op school wat meer aan leesbevordering moet worden gedaan? / Mag ik nog maïs? / Dus juf heeft geen boek voorgelezen? / Nee. Of toch. Ze heeft er drie voorgelezen. / Niettes. Aan mij twee, aan jou drie. / Ja! Over een beer en een vlinder die verliefd waren en de beer is boos en slaat alles stuk. We zetten nog wat maïs op tafel, grepen in toen ze een lachwedstrijdje wilden houden met volle monden boven volle borden.

Hé, wil je mijn armband eens zien? / Ja! / Bekijk hem maar van top tot teen of nee, die heeft natuurlijk geen top en geen teen! Ha! / Mag ik nog maïs? /

Wij ruimden af. Zij bleven zitten aan tafel en praatten nog wat na. Echt leuk dat je hier was, hé? / Ja. / Ja. / Ik kom gauw weer. / Bedankt voor het plezier.

Een reactie plaatsen